Claes Jacobsz van Berckel (1568-?), Lakenkoopman

Claes Jacobsz van Berckel, waarschijnlijk stammend uit het geslacht van Berckel dat al in de 13e eeuw in de Meijerij wordt genoemd, is op jonge leeftijd naar Leiden verhuisd en werd daar lakenkoopman. Hij was een gewiekst zakenman en wist zich in korte tijd op te werken tot een man van aanzien in de toch al rijke stad Leiden. Uiteindelijk woonde hij in de wijk Rome in het huis "Den Swarten Oliphant", zoals blijkt uit een oude stadsbeschrijving uit 1607: "dewelcke begint met stadtshuysinge aen de noortzijde van de Bredestraet, die bij den stadthuysbewaerder wert bewont / ende voorts westwarts aen lopende tot de Maersmanstege toe / ende deselve innelopende / ende begrijpende alle de huysen aen beyde de zijden van dien staende / ende de westzijde van dien ommeslaende ende den Nieuwen Rijn westwaerts aen lopende / eyndet met de huysinge van Claes Jacobsz. van Berckel, genaemt Den Swarten Oliphant." In 1610 heeft hij ruzie gehad met zijn buurman, Christiaen Jansz, over een scheidingsmuur tussen hun beide woningen "de Drie Mollen" en "Den Swarten Oliphant".  Hij bleek geen makkelijk heerschap te zijn, zoals ook blijkt uit het volgende, trieste verhaal.

13 januari 1596: Feest op de Zuidvenne!

De laatste voorbereidingen zullen worden getroffen voor het huwelijk tussen Floris Jacobsz van der Weteringe en Hillegont, de dochter van Maerten Mathijsz. De bruidegom was eigenaar van een boerderij in de Blauwe Polder in het zuideinde van Rijpwetering en zal als zodanig door het echtpaar "aan de Moppe" als een goede partij zijn binnengehaald. Hij was weduwnaar van Neeltje Cornelisdr. Uit dit huwelijk was in 1587 een dochtertje geboren, Niesje Florisdr. Behalve enige familieleden en vrienden waren natuurlijk ook de voogden van de 9-jarige Niesje uitgenodigd om het huwelijk "te tracteeren ende te besluyten". Dat waren Leendert Cornelisz Aeckerboom uit Jacobswoude en de Leidse lakenkoopman Claes Jacobsz van Berckel. De nog jonge bruid zal zich bij dit alles braaf hebben geschikt in haar lot.

Besloten werd dat het bruidspaar in gemeenschap van goederen zou trouwen. Met goedvinden van de vader van de bruid werd echter "expresselijck geseyt, verhaelt ende besprooken" dat Floris de gehele woning met het land zal mogen behouden indien Hillegont eerder komt te overlijden zonder kinderen na te laten. Voor inwoners van de Vrouweven lag het allemaal wat gecompliceerder. Zij behoorden immers tot de parochie Warmond en tot de jurisdictie van Rijnsburg. Voor een schepenhuwelijk moesten zij een lange reis naar Rijnsburg maken. Om die reden zullen veel Vrouwvenners vermoedelijk getrouwd zijn in de Hervormde kerk van Warmond.  Een huwelijk kon eerst worden gesloten nadat er 2 of 3 geboden (= aankondigingen) waren geweest. Ook Ds Pieter van Oy heeft het huwelijk van Floris en Hillegont bekend gemaakt op 3 opeenvolgende zondagen. Nadat hij de 3e afroep had gedaan, bereikte hem het tragische bericht dat het bruidspaar met haar gezelschap, op weg naar Warmond, was verdronken.

Twee jaar later (6 juni 1598) leggen de 43 jarige Grietje Barendsdr, weduwe van Pieter van Oy, "in sijn leven Dienaer des Goddelicken Woorts tot Warmont", met haar 20 jarige dochter Anna een verklaring af waarin we iets meer te weten komen van het drama dat zich op het Kagermeer heeft afgespeeld. Zij doen dit op verzoek van Maerten Mathijsz, die zoveel mogelijk materiaal verzamelt om zijn vermeende rechten op de halve boerderij te Rijpwetering kracht bij te zetten. De twee vrouwen herinneren zich nog goed dat Pieter van Oy de 3 geboden heeft gegeven, waarvan het laatste was op de zondag dat Hillegont en Floris "met haer geselschap, comende van de Oude Weteringe des nachts of des morgens vroeg onderwege verdroncken".

Maerten Mathijsz was zelf in de kerkdienst aanwezig. De predikant overhandigde hem "het betooch van de geboden" om het als bewijs aan de Schout van Alkemade te tonen. Als we de film terugdraaien dan lijkt het alsof het gezelschap vanaf de "Moppehoeve" met de boot op zaterdagmiddag naar het Rechthuis van Alkemade aan de Oude Wetering is gevaren. Alvorens op zondag in alle vroegte naar Warmond af te varen zullen zij ongetwijfeld op een voor die tijd gebruikelijke wijze de kelen vochtig gehouden hebben in de herberg bij het Rechthuis. De huwelijksnacht hebben zij er niet doorgebracht, zoals uit het vervolg zal blijken. Wanneer de tranen gedroogd zijn, eist Maerten Mathijsz, als erfgenaam van zijn dochter, het erfdeel in de boerderij aan de Rijpwetering. Of hij hier al dan niet recht op heeft, is natuurlijk afhankelijk van het feit of Floris en Hillegont een wettelijk huwelijk hadden gesloten. Het juridisch gevecht dat dit tot gevolg had, hield niet alleen de gemoederen in het Lageland enige jaren bezig, maar zou uiteindelijk worden uitgevochten bij het hoogste rechtscollege in het land, de Hoge Raad.

Volgens de kerkelijke wetten dienen man en vrouw elkaar het huwelijk toe door het ja-woord te geven. Het "Wat God verbonden heeft, scheide geen mens" is evenwel pas van kracht nadat "vleselijke gemeenschap" heeft plaats gevonden. Tot die tijd is er dus geen sprake van een geldig huwelijk en heeft het gegeven ja-woord nog geen vermogensrechtelijke gevolgen. Leendert Aeckerboom c.s., als voogden van Niesje Floris, menen dan ook dat het geen rechtsgeldig huwelijk is, en zij ontkennen derhalve de aanspraken van Maerten Mathijs op de erfenis van zijn dochter. Zij gaan er zelfs toe over om, zonder toestemming van Maerten, de woning en het land te verhuren en de "beesten, huysraet ende imboedel" in het openbaar te verkopen. De notaris spoedt zich op 27 maart 1596 naar de plaats des onheils om namens de boer "aan de Moppe" de heren voogden aan te zeggen dat Maerten Mathijs "met attemptaten kracht ende gewelt protesteert" tegen deze publieke verkoping. De voogden leggen niettemin het protest naast zich neer en alle goederen uit het boelhuis worden op 27 en 28 maart verkocht. Verdacht snel, zo beweert de 45jarige Jan Jacobsz Strijckebaert van het Vennemeer. Toen hij aankwam waren alle beesten al verkocht. Leendert Aeckerboom zoekt zijn gelijk in hoger beroep bij het Hof van Holland. Hangende het onderzoek naar de rechtsgeldigheid van het huwelijk kunnen de rechters geen uitspraak doen. De nul die de voogden op hun rekest krijgen, wordt mooi omlijst met de woorden "quod curia non defert", wat zo ongeveer de betekenis heeft van "Het Hof bemoeit zich er verder niet mee".

Maerten Mathijs verzamelt ondertussen de nodige getuigenverklaringen, waaronder het eerder aangehaalde verhaal van de weduwe van de predikant. De belangstelling voor het proces over het bruidspaar dat op weg naar de kerk verdronk, breidde zich uit en leidde tot gedramatiseerde versies. Ontroerend is ook zijn toevoeging dat zij "laat in de nacht naar huys souden varen, soo sijn zij door groot onweder, met de schuyt omme geworpen en sij sijn, dood zijnde, soo als malkanderen in hare armen hadden genomen, uyt het water gehaald; en de ouders hebben deselve in een en 't selve graft begraven". Wat de voogden waarschijnlijk over het hoofd hebben gezien is dat in 1580 bij Politieke Verordening was vastgelegd dat het huwelijk in Holland rechtsgeldig is wanneer de aanstaande echtgenoten openlijk "haere trouw hadde gegeven ende bekent gemaekt". De noodzakelijke huwelijksnacht wordt hierin niet meer genoemd. De Hoge Raad moet dus uitmaken of de plechtigheid in het Rechthuis van Alkemade inhoudelijk aan deze voorwaarden voldoet. Geen eenvoudige zaak! Weliswaar waren de huwelijkse voorwaarden door getuigen ondertekend, het aanstaande huwelijk op de Oude Wetering ingeschreven en in drie geboden in de kerk van Warmond bekend gemaakt, een officiele huwelijkssluiting had nog niet plaats gevonden. Niettemin luidde de uitspraak van de Hoge Raad op 4 mei 1599, ruim 3 jaar na dato, dat het huwelijk "voor den Gerechte van Alckemade gecontraheert ende gesolemniseert is geweest".
Naar de mening van de rechters hebben bruid en bruidegom de wilsovereenstemming om te trouwen overtuigend aangetoond. Een unieke uitspraak die in de rechtsgeleerdheid (ook buiten onze grenzen) nog vele malen zou worden aangehaald. De voogden hebben dus ten onrechte boelhuis gehouden. De Hoge Raad beslist dienaangaande dat zij een staat en inventaris moeten opmaken van alle goederen, die zij hebben verkocht of verhuurd. De helft van deze geïventariseerde goederen komt nu toe aan Maerten Mathijsz. Een lelijke streep door de rekening(en)!

Op zijn beurt moet Maerten Mathijsz staat en inventaris leveren van de goederen die hij aan Hillegont "ten huwelicken hadde belooft", omdat het weeskind daar weer de helft van geerfd heeft. Het aangedikte en geromantiseerde verhaal dat de ronde deed van het arme meisje dat een rijke boer aan de haak sloeg, waarna haar pa op slimme wijze de buit binnenhaalde, is beslist bezijden de waarheid, al moet de bruidsschat van Hiliegont wel een tikkeltje lager aangeslagen worden dan de halve boerderij op Rijpwetering. Een bittere pil voor de voogden die nu de hele boel weer moeten opdissen om te komen tot de gewenste "schiftinge, scheydinge ende deelinge". Een schrale troost bij dit alles is dat de Hoge Raad hun appel te niet deed "sonder boete".

Niesje Floris trouwde 18 mei 1605 met Jacob Mathijsz Pronck ("Osseweijer") en ging in Leiden wonen. Zij verkocht het erfdeel van Hillegont Maertens aan Maritge Jacobsdr, de weduwe van Maerten Mathijsz in 1608. De halve boerderij deed zij over aan Jan Gijsbertsz. Door diens huwelijk met Jaapje Maertens, een jongere dochter van Maerten Mathijsz, kwam de gehele woning toch weer in de familie. En zo is alles weer aardig op zijn pootjes terecht gekomen. Zoals we al zagen zou Dirck Thomas Deijserman later de boerderij van zijn schoonvader erven.

Men zegt dat Hugo de Groot bij het samenstellen van zijn boek over oorlog en vrede tijdens zijn opsluiting in het slot Loevestein (1620) aan dit tragisch ongeval gedacht heeft toen hij stelde dat de rechten van het huwelijk ingaan wanneer het bruidspaar voor de bevoegde ambtenaar de wilsverklaring heeft bevestigd, "alwaer't schoon dat daer geen beslapinge op en volgde".