Extra informatie

De reeds lang verdwenen hoeve de (Oude) Schei werd mogelijk aangelegd in de loop van de 13e eeuw; tijdens veldonderzoek langs de noordzijde van de Zangerweerd werden scherven van aardewerk uit deze periode gevonden. Als eerste eigenaren komen vooral de kasteelheren van Kessel in aanmerking, die ook aan de oostzijde van de Maas uitgestrekte bezittingen hadden. Later werd de boerderij verdeeld onder vele eigenaren, zodat de geschiedenis van de hoeve zeer complex is. De vroegste vermelding dateert uit 1358 in de persoon van de Beeselse schepen Gubbel van den Scheid (zie: de Kamp). Hij was ongetwijfeld de pachter van de boerderij. De hoeve, die aanvankelijk bezittingen had tot in Belfeld-Geloo, was enkele eeuwen een leengoed van de graven en later hertogen van Gelre. Op 16 februari 1394 werd Johan die Rover beleend met den hof to Lewen gelegen bi Besel. Op 17 januari 1403 oorkondde de ridder Johan die Reuver dat hij eertijds de hof tot Genescheit van hertog Willem van Gelder en Gulik (1371-1402) in manleen had ontvangen ten behoeve van zijn zwager en zus, Henrich van Wisgel en Cathrijne van Breede. Johan was zelf getrouwd met Grete van Breede, de oudste dochter van Brant van Brede, de heer van Maasbree; mogelijk ging zijn schoonvader hem ook voor in de funktie van leenman van de Schei. Mathijs van Kessel, de kasteelheer van Kessel en gehuwd met Vrientzwent van Brede, was een zwager van Johan de Rover. Johan overleed waarschijnlijk in het najaar van 1429. In het begin van de 15e eeuw wordt de hof tot genen Scheyt (1403), te Geneschiede of Tgenenscey (1410) meermalen genoemd. In augustus 1424 werd het leengoed, de Hof tot Lewen, gedeeld; de molen van Offenbeeck, het visrecht in de Maas en vele boerderijen in Beesel en Belfeld werden afgescheiden (zie: Buerense Laathof). In 1426 werd Henrick van Wisschel beleend. Mogelijk was Catrin van Breede op dat moment reeds overleden en was de verdeling van haar nalatenschap aanleiding geweest tot de deling twee jaar eerder. Henrick van Wisschel huwde opnieuw, ditmaal met Belie van Broichuysen, dochter van Maes van Bruchusen, die in 1438 als 'tuchtersche' het vruchtgebruik ontving van den hoff tot Lewen met sijnen tobehoren, in den kerspel van Besel gelegen. De leeneed werd voor haar afgelegd door Jan van Boedbergen, gehuwd met Johanna van Apelteren en van ca. 1430 tot 1458 erfmaarschalk van het land van Gelre. In 1455 ontving Aleyt van Wisschel, gehuwd met Arnt van Bredenbant van Lamerstorp, de 26 bunder grote boerderij ten Scheide in leen. Een jaar later, in 1456, werd de leeneed van de boerderij in Lewen, zoals deze eerder van 'lijftuchtersche' of vruchtgebruikster Belye van Broichusen was geweest, afgelegd door Derck Bolchouwer. Het is onbekend of hij via huwelijk verwant was aan de vorige eigenaresse, of slechts optrad als hulder. In 1460 woonden Deryck Bolckhouwer en zijn vrouw Lysabette aan de huidige Roersingel in Roermond. Arnt van Lamsdoirp wordt in een Beeselse schattingslijst uit 1468 genoemd, terwijl hij samen met zijn vrouw Mett van Wysschel genoemd wordt in een akte uit 1464. Hun zoon Thonis was, mede namens zijn broers en zussen, op 3 februari 1474 de volgende leenman van de hof tgenen Scheyde. Vijf jaar later, in 1479, verkocht Thonis de boerderij aan Gerrit die Grote uit Venlo. Diens gelijknamige zoon erfde de Schei in 1485. Waarschijnlijk was het diens dochter Metgen de Groet die eerst met Otto van Wailwick trouwde. De familie van Walwick had al in 1474 bezittingen in Beesel. Op 25 juni van dat jaar verklaarden Wijnolt van Walwick en zijn vrouw Katrin tegenover enkele Beeselse schepenen dat zij alle rechten zoals zij deze hadden geërfd van Aleit Bais, een zus van Wijnolt, hadden overgedragen aan de broers Henrick, Sander en Simon van Walwick, zonen van Otto van Walwick. Helaas wordt nergens duidelijk of het om de Schei gaat. Na het overlijden van Otto hertrouwde zijn weduwe in 1510, ditmaal met Gerard van Kessel genaamd Roffaert. Op 29 augustus 1547 verklaarden Gerhard die Groet en zijn zwager Thewys Tymmerman, als man van Metgken die Groet, dat zij samen twee boerderijen bezaten in het kerspel Biesell, die zij hadden geërfd van hun ouders. De erfenis was in tweeën gedeeld, waarna Gerhard den Alden Hof dair Mart den bouwman op woent had getrokken. Metgen en Thewes kregen de Neyen Hoff toegedeeld. Om de aansluiting te krijgen naar de volgende eigenaren, moeten we eerst een stukje terug in de tijd. Simon van Wailwick bijgenaamd Otten, de zoon uit het eerste huwelijk van Metgen de Groet, huwde Aleidis Hoeufft; hun dochter Elisabeth van Wailwick trouwde in januari 1521 met Johan van Greverade. Deze werd echter al in 1515, zes jaar vóór dit huwelijk, samen met zijn broers beleend met de hof tgen Scheen. In 1527 was Johan overleden en zijn weduwe Elisabeth hertrouwde met Lenart Visscher bijgenaamd Van Beeck. Enkele jaren later overleed ook zij en haar zoon uit het eerste huwelijk, net als zijn vader Johan van Greverade genoemd, werd rond 1530 onder voogdij gesteld van zijn oom Arnt Vinck, gehuwd met Aleid van Greefra>edt. Toen Johan's stiefvader en diens dochter Erne de erfenis van Elisabeth van Wailwick aanvochten, kreeg Johan onder andere de roerende goederen van de hoeve Tgen Schey toegewezen; zijn stiefvader Lenart Visscher kreeg waarschijnlijk volgens Gelders landrecht het vruchtgebruik toegewezen. In 1538 werd voogd Arnt Vinck opnieuw met Genenscheid beleend. In december 1540 trouwde Johan van Greefraedt met Johanna van Roosteren; als huwelijksgeschenk bracht hij onder andere een gedeelte van die Schey in. Op 31 december 1547 werd de Schei gedeeld, waarbij Johan junior en zijn oom Arnt Vinck de helft van het leengoed ontvingen. In 1549 werd de boerderij (verder?) gedeeld: Johan ontving de ene helft, terwijl zijn neef Hendrick Vinck, als erfgenaam van Arnt Vinck en Aleid van Greefraedt, de andere helft ontving. In september 1554 werd deze deling van de hof Tgenenscheide tussen enerzijds de broers Henrick, Johan, Sander en Gerard Vinck en anderzijds Johan van Greefraedt en zijn vrouw Johanna van Roosteren, officieel geregeld. Vanaf dat moment zou enkele eeuwen sprake zijn van de Oude Schei (rond 1600 Vyncken Hoff genoemd) en de Nieuwe Schei (of Greefraetshof). Het leengoed werd in de daarop volgende jaren beleend aan Hendrik (1556) en Peter Vinck (1574). Hun broer Johan Vinck trouwde met Anna van Oeyen, maar overleed vóór 1556. Hun zoon, opnieuw Johan genaamd, trouwde met Walburga van Bellinghaven; hij legde in 1589 de leeneed af voor de Schei. Samen met zijn vrouw droeg hij de boerderij in Beesel in januari 1589 over aan hun zoon Arnt. In december 1589 verklaarde Arett Vijnck voor de Beeselse schepenbank mede namens zijn moeder dat Goerdt Quiten, die eerder aan Henrich Vijncken geld had geleend, bij niet nakomen van de verplichtingen het vee van zowel hem als zijn pachter Pauwels als onderpand zou mogen nemen. Walburga was rond 1609, toen zij een proces voerde tegen de eigenaresse van Nieuwenbroeck, nog vruchtgebruikster van de Schei. In 1594 werd Arnt Vinck Johanszoon met de Schei beleend; hij overleed negen jaar later, ruim tien jaar voor zijn vrouw Mechtildis Kiespenninck. In een akte uit 1600 wordt Pawelsen op den Scheide, Arnoldtt Vincken halffman genoemd. Hun kinderen Jan, Arnt en Anna, werden in november 1603 beleend met de helft van de hof Ingen Scheydel. Rond 1611 trouwde Mechtel Vinck, mogelijk een dochter van Jan, met de eveneens uit Venlo afkomstige Matthijs Alberts. Deze kocht in december 1622 het 1/8 deel van de hof Ingen Scheydel van Adolph van Waldoes bijgenaamd Van Baerle en 1/16 deel van diens neef Goddart van Kessel genaamd Roffaert. Na deze aankopen werd Matthijs Alberts in januari 1623 beleend, inclusief een 1/8 gedeelte dat zijn vader Hendrik Alberts in maart 1595 had gekocht van Anna van Greefraedt (de jongste dochter van Johan van Greefraedt) en haar man Johan Hillen. Matthijs' zwager Johan Diester werd eveneens beleend met een 1/8 deel, terwijl een niet met name genoemde Johannes (Verberckt?) een 1/16 deel ontving. Jan, Arnt en Anna Vinck behielden de verder onverdeelde helft (= Oude Schei). In juni 1626 verkochten Wilhelmus de Laet (gehuwd met Anna Vinck en mogelijk een afstammeling uit het tweede huwelijk van Metgen de Groet) en de rest van de familie Vinck hun gedeelte van de hof Ingen Scheydel aan Matthijs Alberts en diens zwager en zus, Jan Doester en Maria Alberts. Ruim een jaar later, in oktober 1627, kreeg Mathijs Alberts van het leenhof toestemming om, na zijn scheiding met Mechtel Vinck, zijn nalatenschap testamentair te regelen; van zijn zoon Johan en diens moeder horen we daarna niets meer. In oktober 1637 vernieuwde Matthijs zelf de leeneed van de hof Ingen Scheijdel. Hendrik Alberts, in 1674 samen met Tilmen op den Schey genoemd in een lijst van het Rot tot Leuwen, was een zoon van Johan Alberts en Mechtildis van Darth; hij trouwde in februari 1648 met Christina van Aerssen. Via deze tak van de familie Alberts werd de boerderij eigendom van een andere tak: de kinderen van Wilhelmus Alberts en Henrica Honnen. In december 1684 legde Adamus Alberts de leeneed af van de hof Ingen Scheijdel ten behoeve van zijn nichtje Wilhelmina, de oudste dochter van Theodorus Alberts en Johanna van Roosenberch. Dit gedeelte was eerder eigendom geweest van de advokaat Henrick Diester. In september 1689 verkochten Wilhelmus Alberts en zijn zus Aldegonda een gedeelte van Tilmans Hooff aan hun broer Adamus. Wilhelmina Alberts, in 1691 getrouwd met Carolus van den Hoeck, overleed in 1692 enkele dagen na de geboorte van haar eerste kind. Haar oom Franciscus Pingeler, die gehuwd was met Maria Alberts, vernieuwde daarop in juli 1693 de leeneed. In oktober 1698 kreeg Aldegonda Alberts toestemming om haar aandeel in de Schei, waarvan haar zwager Franciscus Pingeler op dat moment leendrager was, te verkopen. De verkoop vond in december 1700 plaats aan haar broer Wilhelmus, hulppastoor in Venlo. Wilhelmus en Aldegonda overleden allebei in maart 1701. In mei 1701 werden Franciscus Pingeler en de erfgenamen Alberts voor de laatste maal beleend. Theodorus Alberts, een broer van de in 1692 overleden Wilhelmina, trouwde in 1700 met Theresia Margaretha van Bree. Hij voerde in december 1708 voor de Beeselse schepenbank een proces tegen de pachter van de Schei. Rond 1714 overleed luitenant Theodorus Alberts; zijn minderjarige kinderen verkochten hun 3/4 deel van de Alde Scheij in mei 1714 aan Michiel Dispa uit Roermond. Ook Johan Crebber, landschrijver van het ambt Montfort, verkocht die dag zijn ¼ deel van de Oude Schei, dat hij in 1697 had gekocht van Jacob Visschers. Michiel Dispa of De Spae was reeds vóór 1680 gehuwd met Agnes Slotmaeckers oftewel Ser>rurier, maar hertrouwde na haar overlijden enkele jaren later met Elisabeth van Kessel. Zijn zwager Theodorus Wijhers, in 1700 getrouwd met Anna Dispa (weduwe van Theodorus Slotmaeckers), was sinds 1708 eigenaar van de Nieuwe Schei. Toen Michiel Dispa in 1736 overleed, werd Theodorus Wijhers aangesteld als testamentair executeur. Jan Michiel de Espae, een van de zonen van Michiel en Elisabeth, wordt in 1731 genoemd in een Beeselse schattingslijst. Zijn zus Anna Barbara trouwde met Joannes Adamus Crans. Hun schoonzoon Petrus Henricus Timmermans, in 1748 getrouwd met Maria Sibilla Crans, was in 1760 als voogd van de erfgenamen Slotmaeckers aanwezig bij de verkoop van de Nieuwe Schei. Joannes Theodorus, in 1749 geboren als oudste zoon van het echtpaar Timmermans-Crans, legde op 30 april 1792 als laatste de leeneed af van de Oudenhof Ingenscheydel. Drie jaar later maakten de Fransen een eind aan het leenstelsel. De boerderij zelf was toen waarschijnlijk al meer dan een halve eeuw geleden afgebrand. Loe Giesen: De Oude Schei. In: Jaarboek Maas- en Swalmdal 6 (1986). Schei, Nieuwe Smabers 9/107 Google Maps In 1515 werd Johan van Greefraedt als erfgenaam van Gerrit die Grote samen met zijn broers beleend met de hof tgen Scheen. In 1527 was Johan overleden en zijn weduwe Elisabeth van Wa>ilwick bijgenaamd Otten hertrouwde met Lenart Visscher bijgenaamd Van Beeck. Enkele jaren later overleed ook zij en haar zoon uit het eerste huwelijk, net als zijn vader Johan van Greverade genoemd, werd rond 1530 onder voogdij gesteld van zijn oom Arnt Vinck, gehuwd met Aleid van Greefraedt. Toen Johan's stiefvader en diens dochter Erme de erfenis van Elisabeth van Wailwick aanvochten, kreeg Johan onder andere de roerende goederen van de hoeve Tgen Schey toegewezen; zijn stiefvader Lenart Visscher kreeg waarschijnlijk volgens Gelders landrecht het vruchtgebruik toegewezen. In 1538 werd voogd Arnt Vinck opnieuw met Genenscheid beleend. In 1540 trouwde Johan van Greefraedt met Johanna van Roosteren. Dit echtpaar, dat in Venlo bij de Oude Markt naast Loef Friesen woonde, had meerdere kinderen: Elisabeth, Erme, Johan, Hendrick, Simon en Herman. Waarschijnlijk was een van de zonen getrouwd met Barbara Friesen, in 1595 genoemd als vruchtgebruikster van de Nieuwe Schei. In 1557, een jaar na het overlijden van zijn eerste vrouw, hertrouwde Johan senior met Judith Haenen uit Roermond. Uit dit tweede huwelijk werd een enige dochter geboren, Anna. Tussen de 'voorkinderen' en de 'nadochter' samen met haar man Johan Hillen werd tussen 1585 en 1588 een uitvoerig proces gevoerd. De oudste dochter Elisabeth van Grefraide uit het eerste huwelijk trouwde in 1565 met Diederick van Haeren; zij hadden twee dochters, Elisabeth (gehuwd met Johannes Verberckt) en Johanna, gehuwd met Elbert Spee. Elbert Spee verkocht zijn aandeel rond 1595 aan Henrick Vermasen en Henrick Alberts. Maria Spee, dochter van Elbert en Johanna van Haeren, trouwde in 1612 met Arnold van Bocholtz. Deze overleed een jaar later, waarna Maria in 1614 hertrouwde met Godert van Kessel genaamd Roffaert. Henrick Vermaesen en zijn vrouw Margriet kochten op 14 maart 1600 het huis genaamd de Hombergh te Venlo van Henrick van Cruchten en diens echtgenote Adriaen van Dursdaell (de eigenaren van de Einderhof te Rijkel). Hoe lang zij hun deel behielden, is niet bekend. Hendrik Albertz en zijn vrouw Aletgen verpandden op 12 januari 1599 hun huis in Venlo. In maart 1595 verkocht ook jonker Johan Hillen met toestemming van zijn vrouw Anna van Greefraedt de onder de Beeselse schepenbank ressorterende goederen van de helft van de hof op gen Nouwen Scheidt, waarvan Barbara Friesen het vruchtgebruik had, aan Heinrich Aelbertz uit Venlo. De Nieuwe Schei, gelegen op de plaats van de enkele jaren geleden herbouwde schuur van de huidige Schei, werd rond 1600 ook wel Greefraedtshof genoemd. Een dochter van Hendrik Alberts, Maria, huwde in 1619 met Johan Diester of Doester, afkomstig uit Brüggen; hij werd in 1623 na het overlijden van zijn schoonvader evenals zijn zwager Matthijs Alberts beleend met een 1/8 deel van de Schei. Na het overlijden van zijn eerste vrouw hertrouwde Johan Diester nog drie keer: met Margaretha Mareels (1630), Odilia Oidtman (1641) en Christina Winderlincx (1661). Van de kinderen uit deze huwelijken vernemen we later niets meer. Johan Diester had een broer, Wilhelmus. Diens oudste zoon Henricus was in eerste instantie gehuwd met Sybilla Berckhorst. Later (na 1659) hertrouwde hij met Aldegonda Paulssen. In november 1659 werd de rechtsgeleerde Henrick Diester beleend met de hof Ingen Scheydel. Hij overleed te Venlo op 14 juni 1684. Een gedeelte van de Schei werd waarschijnlijk geërfd door Jacob Visschers, zoon van Jacob Visschers en Grietgen Diester, dochter van Johan Diest>er (scholtis van Elmpt) en Weibken Branten. Jacob junior was gehuwd met Catharina Brounen, overleden rond 1659. In december 1692 verpandde Jacob Visschers de helft van de boerderij Op de Berg nabij de Scherkensbeek aan Willem Simons en diens vrouw Judith Janssen. Twee jaar later moest hij deze zelfs verkopen. De financiële problemen waren daarmee nog niet afgelopen. In februari 1697 kreeg Jacob Visschers toestemming om zijn ¼ deel van de Alde Scheij en het 1/16 deel van de Nieuw Scheij te verkopen; in oktober 1697 verkocht hij het gedeelte van de Oude Schei aan Johan Crebber, landschrijver van het ambt Montfort, terwijl hij zijn aandeel in de Nieuwe Schei diezelfde maand verkocht aan Franciscus Pingeler. Op 19 juni 1708 werd Theodorus Wijhers, na een openbare verkoop op 9 mei eigenaar geworden, door het Gelderse leenhof beleend met de gehele hof Ingenscheijdel. Theodorus was in januari 1700 getrouwd met Anna Dispa; het echtpaar had twee kinderen: Joannes Martinus (1701) en Anna Elisabeth (1704). Deze dochter trouwde in 1734 met Petrus Franciscus Beaumont; waarschijnlijk erfde zij van haar vader de Wilde Hoeve en de Hoendercamp. In september 1736 overleed Theodorus Wiers in zijn huis aan de Roermondse markt. In april 1738 werd de hof Ingenscheydel na het overlijden van Theodorus Wijhers door Johan Jacobus Slotmaeckers (daartoe gevolmachtigd door Johan Matthijs Daermans en diens zwager Franciscus Gerardus Slotmaeckers) als plaatsvervanger van Gerardus Franciscus Slotmaeckers en Anna Aldegondis Daermans verheven. Johan Matthijs Daermans, van 1723 tot 1757 schout van Swalmen en Asselt, was in 1727 gehuwd met Maria Agnes Slotmaeckers. Zijn dochter, geboren in 1728, trouwde in 1749 in Maastricht met Joannes Andreas Lansmans. Gerardus Franciscus Slotmaeckers werd in 1689 geboren als zoon van Theodorus Serrier (Slotenmaker) en Anna de Spa (Dispa); samen met zijn vrouw Ida Catharina Thijssen verkocht hij in juli 1745, samen met zijn zwager Jan Mathijs Daermans, het huis de Cruysberg in Beesel. Hun zoon, net als zijn grootvader Theodorus genaamd, trouwde in 1711 met Mechtildis Aelmans. Uit dit huwelijk werden diverse kinderen geboren, waaronder Maria Johanna (1711), Anna Elisabeth (1712), Helena Catharina (1716) en Theresia. In februari 1759 gaf het Hof van Gelder aan Joannes Matthias Daermans, secretaris van de Staten van Oostenrijks Gelderland, namens zijn dochter en schoonzoon Anna Aldegonda en Johannes Andreas Lansmans, en de zussen Maria Johanna, Elisabeth, Helena en Theresia Slotmaeckers toestemming om de hof Ingen Scheydel te verkopen. Deze verkoop aan Mechtildis Vermaesen, weduwe van Hermanus Smitshuysen, vond uiteindelijk plaats in mei 1760. Haar zoon Dionisius Smitshuysen, in 1754 in Venlo getrouwd met Maria Elisabeth Lünneschloß, volgde haar na haar overlijden in 1768 op als nieuwe eigenaar. Hij was rentmeester van de Domeinen. Dionisius overleed in oktober 1775. Zijn minderjarige zoon Hermanus Rutgerus (1760) werd op 25 juli 1776 beleend met de hof Ingenscheydel. In 1782 was hij in een proces verwikkeld met de erfgenamen van Beeselnaar Hubert Quiten. Hij trouwde in 1785 met Anna Gertrudis Königs en overleed te Venlo in april 1799. Het leenstelsel was enkele jaren eerder echter afgeschaft door de Fransen, waardoor de eeuwenoude band met de hertogen van Gelre definitief werd verbroken. De Schei werd nu eigendom van Everhardt Smitshuysen, in 1788 geboren als zoon van Hermanus Smitshuysen en Anna Königs. Hij trouwde in mei 1806 in Venlo met Anna Gertruda Roth uit Maastricht. In 1815 verpandde Everard Smitshuysen de Schei aan Theodoor Thissen uit Düsseldorf; ook maakte hij schulden bij de zussen Jeanne Marie Josephine de Pollaert (gehuwd met Adriaan Henri de Réquilé) en Anna Christine Henritte de Pollart. Uiteindelijk vroeg Thissen een openbare verkoop aan, en op 14 juni 1822 werd de notariële overdracht van huis en bakhuis van de Oude Schei door Everard Smitshuysen, commissaris van politie te Venlo, aan Pierre Goossens officieel bezegeld. In 1831 verliet Smitshuysen Venlo, nadat hij als koningsgezinde in grote moeilijkheden was geraakt. Hij overleed in 1865 te Reuver. Jean Pierre Goossens, in 1777 in Dulcken geboren als zoon van Antoine Goossens en Catherina Elisabeth van Heringen, was in juli 1804 in Venlo getrouwd met Ursula Sax, dochter van een edelsmid. Samen met Thissen had hij in Venlo een zeepfabriek en zoutraffinaderij, die echter rond 1827 failliet werd verklaard. In januari 1827 werd eene pachthoeve met schuur, stallingen en verdere onderhorigheden, genaamd de Oude Scheide, in de herberg van gemeentesecretaris Leonard van den Broeck op den Ruyver na een openbare verkoop bij opbod voor de helft verkocht aan Johan Jozef Antonis de Pollart en diens vrouw Maria Philippina Emerentiana Hubertina de Lütz en voor de andere helft aan Leonard van den Broeck en Maria Lucia Schmitter. Op 10 maart 1827 werd de verkoop notarieel vastgelegd. In 1834 werd de boerderij, getuige jaarankers, verbouwd of mogelijk zelfs geheel herbouwd. De Schei kwam later via vererving in handen van Margaretha Pauline van den Broeck, in 1815 geboren als jongste dochter van Leonard en Maria Lucia. Zij trouwde met Mathias Gerard Hubert Janssens. Hun zoon Eugène, in 1850 geboren, was van 1893 tot 1900 pastoor van Linne. Dochter Lucia trouwde met Jean Jansen, van 1863 tot 1903 burgemeester van Beesel. Het aandeel van De Pollart werd na diens overlijden rond 1862 eigendom van zijn dochter Antoinette Marie Joseph de Pollart (1826) en haar echtgenoot de luitenant-kolonel Jacobus Verwins. In maart 1872 bood zij de Scheyerhof, inclusief het gedeelte van de erfgenamen van rijksontvanger Janssens en Margaretha van den Broeck, te koop aan. De boerderij werd hierop gekocht door Mathias G.H. Janssens. Diens schoonzoon de Zevenaerse waalsteenfabrikant Hugo de Loo, getrouwd met Octavie Janssens, bood de Schei in 1894 op zijn beurt te koop aan. Kennelijk ging deze verkoop niet door, want pas in 1898 werd G. Hawinkels uit Swalmen de nieuwe eigenaar. Tot 1983 bleef ze in het bezit van deze Swalmer familie, tot pachter Goertz ze in september 1983 kocht van de erfgenamen Hawinkels. Hij liet het woonhuis van de boerderij twee jaar later slopen om plaats te maken voor een nieuwe woning en schuur. In de 19e eeuw lag niet ver van de Schei, ongeveer tussen de Zang en 'Mobers' een klein boerderijtje dat eveneens de naam Nieuwe Schei droeg (zie: Zantisbos). De naam heeft mogelijk te maken met een of andere vorm van (erf)scheiding.