APV en de Camper

De wettelijke bepalingen

In de Model Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van de VNG, die door bijna alle gemeenten in Nederland zijn overgenomen, staan met betrekking tot het parkeren van campers de volgende bepalingen:

Artikel 5:6 Kampeermiddelen e.a.

  1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
    a. langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;
    b. op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
  2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.
  3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.
  4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen

  1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
  2. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.
  3. Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.
  4. Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden.
  5. Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.
  6. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

De Raad van State heeft zich uitgesproken wat onder “een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt” moet worden verstaan. In haar uitspraak van 6 juni 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:2155) bepaalt ze: “Het verbod is van toepassing op voertuigen die hoofdzakelijk voor andere doeleinden dan verkeersdoeleinden worden gebruikt. (..) Derhalve dient gekeken te worden naar het feitelijk gebruik in het concrete geval van het desbetreffende voertuig. Is dat gebruik hoofdzakelijk voor andere dan voor verkeersdoeleinden, dan is het verbod op dat voertuig van toepassing.”

Artikel 5:9 Parkeren van uitzichtbelemmerende voertuigen

  1. Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hen anderszins hinder of overlast wordt aangedaan.
  2. Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

Alleen geldig “op de weg”

Al deze bepalingen hebben betrekking op “het plaatsen van een camper op de weg”. Onder weg moet worden verstaan: alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten;
Voor de beantwoording van de vraag of een particulier terrein als een voor het openbaar verkeer openstaande weg moet worden aangemerkt, is niet zonder meer doorslaggevend de omstandigheid dat er geen feitelijke belemmeringen bestaan om het terrein te betreden. Beslissend is of het terrein feitelijk voor het openbaar verkeer openstaat en daarvoor zijn mede van belang de verdere feitelijke omstandigheden, zoals of door de rechthebbende(n) wordt geduld dat het algemene verkeer gebruik maakt van het terrein. ( HR 8 april 1997, LJN: ZD0686, gepubliceerd in Verkeersrecht 1998, 2).

Je mag jouw camper dus wel op jouw eigen terrein neerzetten, of zo je wilt, jouw eigen oprit. Daar gelden deze bepalingen niet. Om aan alle twijfel een einde te maken zou je ook nog een bordje kunnen plaatsen.

Er is één uitzondering: artikel 5.8, eerste lid heeft het over een door het college aangewezen plaats; dit kan jouw oprit zijn! Het moet dan wel gaan om een een plaats die bepalend is voor het “aanzien van de gemeente”. Dit kan zijn een karakteristiek dorpsplein of een andere plaats binnen een beschermd stads- of dorpsgezicht. Het mag, gelet op de bijzondere bepaling van artikel 5.9 (uitzichtbelemmering) niet gaan om het op hinderlijke wijze belemmeren van het uitzicht. Als het college zou besluiten om plaatsen in een normale woonwijk aan te wijzen dan is er een gerede kans dat zulk een besluit bij de rechter geen stand houdt, mede gelet op het feit dat de uitzonderingen, genoemd in het derde en vierde lid, daarop niet van toepassing zijn!

Hoe verhouden deze bepalingen zich onderling?

Er staan nu dus drie bepalingen in de Model APV die betrekking (kunnen) hebben op campers. Gelden ze alle drie, en zo ja, welke dan op welk moment?

Om te beginnen moet ik opmerken dat artikel 5.8 in het vierde lid bepaalt dat dit verbod niet geldt voor (kortweg) campers, voor zover deze niet langer dan 3 dagen op de plaats blijft staan.

Duidelijk is in ieder geval dat de regels onderling met elkaar in conflict (kunnen) zijn. Wat volgens de één mag (art. 5.6: camper parkeren voor ten hoggste 3 dagen), mag volgens de andere (5.9) weer niet (langer dan 6 meter op hinderlijke wijze in woonbuurten parkeren).
Het komt meer voor dat regels met elkaar in conflict zijn en dat kan ook niet anders met de bijna 1 miljoen regels die wij in Nederland hebben. Om dan niet elke keer de regelgeving aan te moeten passen heeft de juridische praktijk dit opgelost met de conflictregel “lex spcialis derogat legi generali” (helaas worden ze alle conflictregels in het latijn aangeduid): bijzondere wet gaat voor algemene wet.. Maar let wel op: deze regel is een vuistregel! In voorkomende gevallen kan (en zal) daar van afgeweken worden.

Deze regel betekent dat speciale bepalingen voor gaan boven algemene bepalingen. Soms blijkt de voorrang van de lex specialis uitdrukkelijk uit de wettekst zelf. Voor ons is belangrijk dat voor strafbepalingen het gestelde in het artikel 55, lid 2, van het Wetboek van Strafrecht een uitdrukkelijke bepaling dienaangaande is opgenomen, luidende: “Indien voor een feit dat in een algemene strafbepaling valt een bijzondere strafbepaling bestaat, komt deze alleen in aanmerking.” Reeds in 1921 besliste de Hoge Raad dat het geval van artikel 55, lid 2, Sr zich alleen voordoet, wanneer alle kenmerken van een strafbepaling (de algemene) worden teruggevonden in een andere (de bijzondere). De bijzondere strafbepaling bevat bovendien een of meer andere kenmerken. Ik citeer uit het arrest van 19 juli 1921, NJ 1921, 1109 waarin de Hoge Raad hieromtrent overweegt: “dat, zal het geval van art. 55, 2de lid Sr. aanwezig zijn in hetgeen bewezen is verklaard, vóór alles al de kenmerken van eene strafbepaling (de algemeene) moeten worden teruggevonden in eene andere (de bijzondere), welke laatste dan daarenboven nog een of meer andere kenmerken moet bevatten”.

Welnu, omdat in de ene bepaling slechts sprake is van een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt: (artikel 5.6) en in de andere bepaling een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter (art. 5.8 en 5.9) is het niet zo alle kenmerken van de algemene bepaling (5.9) in de bijzondere (5.6) worden teruggevonden. Artikel 5.6 is dan ook geen lex specialis van 5.9

Om het nog ingewikkelder te maken: in de jurisprudentie bestaat hierover geen eenduidigheid: zie ECLI:NL:RBBRE:2010:BO7417 Rechtbank Breda, 18-11-2010, 627085 mb 10-189 waarin artikel 5.6 niet als een lex specialis werd aangemerkt en Rechtbank Midden-Nederland, Utrecht, zaaknummer 2045833 UM 13-1018 d.d. 18 juli 2013 waarbij de kantonrechter dat juist wel weer deed en doorslaggevend achtte “dat (..) terecht is aangevoerd dat, indien sprake is van een camper, het bepaalde in de APV onder 5.8 niet van toepassing is. Op een dergelijk voertuig is immers het bepaalde in artikel 5.6 van toepassing.”
Inmiddels heeft ook het Hof Arnhem-Leeuwarden zich hierover uitgesproken en die achtte artikel 5.6 evenmin een lex specialis (ECLI:NL:GHARL:2020:7544)

Beperking in artikel 5.6 (parkeerverbod voor langer dan 3 dagen)

Er zit echter een grote beperking in artikel 5.6 zelf. Dit artikel geldt alleen voor “een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt”. Hier is dus niet het doel, waarvoor het voertuig is gemaakt van belang, maar het daadwerkelijke gebruik. Met andere woorden: als je de camper gebruikt voor verkeersdoeleinden (als auto!) dan geldt artikel 5.6 niet!

De Raad van State – als hoogste bestuursrechter – heeft over hierover uitgesproken dat “het verbod (..) van toepassing is op voertuigen die hoofdzakelijk voor andere doeleinden dan verkeersdoeleinden worden gebruikt. In die bepaling wordt, anders dan waarvan het dagelijks bestuur in het besluit van 26 november 2013 is uitgegaan, niet gesproken over voertuigen die hoofdzakelijk zijn bedoeld of bestemd voor andere doeleinden dan verkeersdoeleinden. Het verbod ziet aldus op voertuigen die hoofdzakelijk voor andere doeleinden worden gebruikt dan verkeersdoeleinden. Derhalve dient gekeken te worden naar het feitelijk gebruik in het concrete geval van het desbetreffende voertuig. Is dat gebruik hoofdzakelijk voor andere dan voor verkeersdoeleinden, dan is het verbod (..) op dat voertuig van toepassing.”

M.a.w. gebruik jij jouw camper gewoon (ook) als auto, dan is het verbod van artikel 5.6 APV al sowieso niet van toepassing. Artikel 5.6 APV had eigenlijk moeten luiden “Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden is bedoeld of bestemd: ” om het verbod geheel sluitend te krijgen.
Maar pas op: sommige gemeentelijke APV’s hebben de oude bepaling nog in stand gelaten; die bepaalde dat het ” is verboden om een kampeerwagen, caravan, magazijnwagen, aanhangwagen, keetwagen of ander dergelijk voertuig dat voor de recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd”; hier ziet de zinsnede ‘anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden’ wordt gebruik op de andere voertuigen, niet op de kampeerwagen etc. Heeft jouw gemeente nog de ‘oude’ bepaling in stand gelaten, dan kun je op het dagelijkse woon-werk-verkeer met de camper geen beroep doen.
Van deze omissie zou in voorkomende gevallen gebruik gemaakt kunnen worden (“ik gebruik mijn camper voor het dagelijks vervoer van en naar mijn werk, of om boodschappen te doen, etc. etc.”). Stap dus eens wat vaker in jouw camper zonder dat je er mee gaat recreëeren zou mijn advies zijn! Dit wordt nog bevestigd door de uitspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2009:BI1079, 15 april 2009, Beverwijk): Met de rechtbank wordt echter geoordeeld dat burgemeester en wethouders niet aannemelijk hebben gemaakt dat het voertuig langer dan drie dagen zonder wezenlijke tijdsonderbreking werd geparkeerd. Zoals de rechtbank heeft overwogen, is tijdens door het college uitgevoerde controles meestal gebleken dat het voertuig niet aanwezig was en bieden de stukken ook overigens geen grond voor de vaststelling dat deze zonder wezenlijke tijdsonderbreking langer dan drie dagen in de wijk waar [appellant] woonachtig is, was geplaatst. Het dagelijks ‘s avonds parkeren van het voertuig nadat deze overdag in gebruik is geweest, rechtvaardigt een zodanige vaststelling niet.

Let wel: de onverbindendheid van het verbod tot parkeren betekent nog niet dat je er in mag slapen.

In de APV komen ook bepalingen voor omtrent het recretaief nachtverblijf genieten in een kampeermiddel. Deze bepalingen zijn ontstaan toen de wetgever de openluchtrecreatie uitdrukkelijk vrij heeft gelaten. Per 1 januari 2008 heeft hij namelijk de Wet op de Openluchtrecreatie ingetrokken omdat de materie voldoende geregeld kan worden in de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Daarin kun je bepalen waar campings en andere recreatieve voorzieningen kunnen worden gerealiseerd. Het is dan vreemd dat, nu de wetgever dit niet heeft willen regelen, sterker nog het geregel op dit punt kwijt wilde, de lagere overheid in die “lacune” springt en er weer zijn eigen regeling om heen bouwt. Het is nu wachten op een uitspraak van de rechter die op basis van een soortgelijke redenering als het Hof Arnhem Leeuwarden ook dit verbod ongeldig verklaart. Dan pas gaan we in Nederland dezelfde situatie gaan creëren die ook in Frankrijk geldt: als je met een camper mag parkeren, mag je er ook in overnachten!

(Oorspronkelijk opgesteld: 8 november 2018) Laatstelijk gewijzigd: 3 november 2021